‘De tendens van ruimtelijke segregatie in de steden is onmiskenbaar’
‘Met gemeenten, woningcorporaties, marktpartijen en andere betrokkenen probeer ik als zelfstandig stadssociologisch onderzoeker tot goede straten en andere openbare ruimten te komen. Het gaat daarbij om verschillende vragen: wat kun je meten, wat kun je bijsturen en wat kun je juist niet bijsturen. Dat begint met veel kijken en veel praten op de plek zelf: wie is daar aanwezig en wie niet, vinden er ontmoetingen plaats? Daarbij hebben we inmiddels veel kennis over de factoren die het gebruik van de openbare ruimte beïnvloeden, bijvoorbeeld de voorzieningen, de programmering en het inrichtingsontwerp. En dan nog gebeurt het dat mensen juist plekken gebruiken die helemaal niet als ontmoetingsplek bedoeld zijn. Rotondes bijvoorbeeld, of de ruimtes onder snelwegen.
Het thuis-gevoel
Ik merk dat bij gemeenten ontmoeting altijd hoog op de wensenlijst staat. Het zou goed zijn voor de sociale cohesie, voor het thuis-gevoel in de buurt. Recent is inclusiviteit daaraan toegevoegd. Het is een idee dat al langer meegaat en onder meer een rol speelde in het verheffingsideaal van de arbeiders begin vorige eeuw. Later zagen we het terug in de wijkgedachte en in het pleidooi voor gemengde wijken: het is goed dat verschillende mensen elkaar buiten tegenkomen. Mensen zouden dan rolmodellen zien aan wie zij zich kunnen optrekken.
Soms willen mensen zich ook anoniem door de stad bewegen
Anoniem bewegen
Zelf plaats ik vraagtekens bij deze maakbaarheid. Weliswaar zien we de samenleving terug op straat, de problemen daarvan kunnen we niet op straat – hoe mooi ingericht ook – oplossen. Laten we ook niet vergeten dat ontmoeting vaak een bijproduct is van een andere activiteit: mensen gaan naar school, naar hun werk – en betreden daarbij het publieke domein. Daar komt nog bij dat het de vraag is of ontmoeting altijd per se een positief effect heeft. Het kan er juist toe bijdragen dat de verschillen tussen mensen worden uitvergroot. Soms willen mensen zich ook anoniem door de stad bewegen. Of ze bewegen zich liever in een homogeen buurtje met gelijkgestemden: de tendens van segregatie in de steden is onmiskenbaar. In die zin past ons ook bescheidenheid. Ik zie het ook als mijn rol om partijen daarop te wijzen.’