Kennis, openheid en communicatie
Zet tien architecten bij elkaar, laat de term ‘seriematig bouwen’ vallen en je kunt voorspellen wat er gebeurt. Kleeft aan fabrieksmatig (of industrieel) bouwen een hardnekkig imago? Joost Mulder: ‘Conceptmatig bouwen wordt inderdaad soms nog negatief benaderd. Dat komt door slechte voorbeelden uit het verleden, terwijl het juist veel kansen biedt. Een fabrieksmatig geproduceerde woning is beter betaalbaar, er zijn minder faalkosten en minder afval, het wordt veiliger op de bouwplaats, het kan sneller, en wel degelijk goed. Of een woning deels of helemaal uit een fabriek komt, moet eigenlijk niet uitmaken.
Frits Palmboom: ‘Seriematig ontwerpen is eigenlijk al zo oud als de Woningwet. Als student in Delft werd ik al grootgebracht met het werk van Berlage, Dudok, de bouwmeesters van het Bauhaus. Zij waren niet vies van standaardisatie en herhaling, vanuit het oogpunt van betaalbaarheid, regelmaat en massaproductie voor de volkswoningbouw. Maar op cruciale punten combineerden ze het altijd met maatwerk. Die woningen kwamen nog niet uit de fabriek. Het is een enorme uitdaging om met fabrieksmatige productie dat soort kwaliteit te evenaren.’
Goede samenhang met openbare ruimte
Palmboom publiceerde begin 2023 Ruimtelijke kwaliteit bij fabrieksmatige woningbouw, waarin hij ervoor pleit niet alleen te letten op kwantiteit, kosten en snelheid, maar ook op een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. De stedenbouwkundige inpassing zou daarvoor cruciaal zijn. Tussen de regels is de zorg te lezen dat onder druk van de hoge woningnood de kwaliteit in het gedrang komt. Zoals wel vaker is gebeurd. Palmboom: ‘In mijn pamflet – want dat is het – laat ik zien dat het slecht kan uitpakken als de systematiek van de productie de overhand krijgt, zoals in de stedenbouw van de jaren zestig. Ik pleit voor het vergroten van de souplesse van bouwsystemen. Je moet het bouwen in series kunnen combineren met uitzonderingen, bijzonderheden, met goede details. Want fabrieksmatig bouwen moet anno 2023 inspelen op actuele uitdagingen, zoals binnenstedelijk bouwen in complexe situaties. Of het ontwikkelen in landschappelijk gevoelige locaties. En in een goede samenhang met de openbare ruimte.’
Souplesse voor maatwerk
Mulder: ‘Ontwikkelen in een goede samenhang met de openbare ruimte kan! Kijk eens naar de tuindorpen van de jaren dertig. Veertien onder één kap, maar mooi en goed gedetailleerd. Als je dat principe kunt vertalen in een hedendaags concept, kun je heel ver komen.’ Palmboom: ‘Klopt. Maar mijn zorg is dat de souplesse van de bouwsystemen vaak nog ernstig tekortschiet. Denk dus beter na over de schaal waarop je standaardiseert. Komen er complete woningen uit de fabriek? Of enkel vloervelden en wanden in bepaalde maten? Maak de eenheden niet te groot. Houd de combineerbaarheid zo groot mogelijk. Kijk of je af en toe op traditionele wijze een bijzondere tussenschakel kunt invoegen. Ik pleit voor behoud van de pluriformiteit van de bouwindustrie, die ook hybride oplossingen kan leveren.'
Een gebiedsontwikkelaar zal de soepelheid van bouwsystemen en samenwerken erin moeten houden
Frits Palmboom doet in zijn pamflet een voorstel voor tien prestatie-eisen voor fabrieksmatige bouwsystemen. Ze maken concreet wat hij verstaat onder die ‘souplesse voor maatwerkop-locatie’. De eisen variëren van ‘de hoek om kunnen’ tot ‘slim stapelen’ en bepaalde eisen aan het gevelbeeld. Mulder: ‘De prestatie-eisen die je in jouw pamflet schetst zijn prima. Mits ze niet te specifiek zijn. Je moet voorkomen dat de eisen zo strak worden dat het concept niet passend is te krijgen, en dus niet van de grond komt. Toegegeven, als de eisen te globaal zijn geformuleerd, kun je je afvragen of het wel goed gaat bij de opdrachtgever. Je moet ertussenin gaan zitten.’ Palmboom: ‘De vraag is of alle concepten overal moeten passen. Op bepaalde plekken passen sommige concepten beter dan andere. Die tien eisen heb ik geformuleerd om transparantie in de markt te krijgen. Als we een kwaliteitskader delen, krijgen we vergelijkbaarheid, wat waardevol is voor de vraagzijde. Er ontstaat optimalisatie en goede concurrentie. Kennis, openheid en communicatie spelen hier een grote rol.
Het voortouw nemen
Mulder: ‘Het onderwerp is nu erg gefragmenteerd. Ontwikkelaars, bouwers, ontwerpers – we zijn er allemaal mee bezig, maar nog te veel los van elkaar. Dan krijg je suboptimale oplossingen in de keten. Als grote gebiedsontwikkelaar en opdrachtgevende partij voelen wij ons verantwoordelijk om het voortouw te nemen in conceptmatig bouwen. Maar dit werkt alleen als iedereen meewerkt. Alleen zo bereiken we het uiteindelijke doel: meer betaalbare woningen. Die tien eisen helpen daarbij. Ik herken ze, ik kom ze tegen in gebiedsontwikkelingen. Als je ze goed toepast, kun je je klanten ook veel beter bedienen, want daar gaat het natuurlijk om. Mijn pleidooi is daarom: laten we elkaar opzoeken.’
BPD heeft een trackrecord op het gebied van conceptueel bouwen. Op dit moment wordt zo’n 35 procent conceptmatig gerealiseerd en dat getal gaat nog verder toenemen de komende jaren. Goede voorbeelden zijn zichtbaar op diverse locaties, zoals Harderwijk (Waterfront) en Maarssen (Op Buuren). Wat moet BPD eigenlijk doen om meer conceptmatig te bouwen?
Meer samenwerking
Palmboom: ‘De kwaliteit van seriematige woningbouw komt voort uit de stedenbouw, is mijn stelling. Voor BPD is het dus belangrijk om die gebiedsmatige, stedenbouwkundige kwaliteit scherp in de smiezen te hebben. En verder zal je de soepelheid erin moeten houden. De soepelheid van bouwsystemen, maar ook van samenwerken. Zeggen bouwers tegen jou dat het allemaal niet kan? Daag ze dan uit om hun systemen zo te ontwikkelen dat het wel kan. Kijk hoe je door samenwerking tussen opdrachtgevers, ontwerpers en bouwers de kwaliteit kunt verbeteren.’ Mulder: ‘Ons doel is het ontwikkelen en bouwen van betaalbare, goede, leefbare wijken en buurten. De huidige ambitie van BPD – naar 50 procent conceptueel bouwen – is een middel om dat te bereiken. Bij grondgebonden woningen is dat wel makkelijker dan bij appartementen, want daar maken de plaatselijke omstandigheden, denk aan een binnenstedelijk gebied, het soms ingewikkeld. Het is aan ons om al die belangen te coördineren. Daarvoor is het nodig om conceptmatig bouwen vroegtijdig te agenderen, duidelijke kaders te stellen en onze bouwpartners daarin mee te nemen.’
Ontwikkelaars, ontwerpers en bouwers. We zijn er allemaal mee bezig, maar te veel los van elkaar. Dan krijg je suboptimale oplossingen in de keten
Palmboom: ‘Schakel vooral de juiste expertise in. Zorg dat goede architecten worden ingezet, bij de bouw en de gebiedsontwikkeling zelf. De sector zou gebaat zijn bij meer samenwerking. Zoals bijvoorbeeld in Noord-Holland gebeurt bij het initiatief “NH Bouwstroom”. Er zou een experimenteerfonds moeten komen, een innovatiekern, een netwerk van mensen die elkaar concepten laten zien en daarover durven te praten, dwars door alle concurrentie heen. Het College van Rijksadviseurs doet dat met het programma Ruimtelijke kwaliteit bij Fabrieksmatige Woningbouw. Gebiedsontwikkelaars zouden dit moeten ondersteunen en stimuleren.’ Mulder: ‘Ik ben erg voor verbinding en kennisdeling. Goede afstemming tussen alle betrokken partijen is essentieel. Dat begint al bij het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan. Andersom moeten bouwbedrijven niet te star zijn in hun woningconcepten. Ze moeten proberen de marktvragen recht te doen, mits die realiseerbaar zijn.