Lessen uit de jaren zeventig voor de woningbouwopgave
Het lijkt wel of we altijd wachten tot de woningnood een miljoen woningen bedraagt voordat we tot actie overgaan. En die actie is dan steevast zo grootschalig dat de decennia erna gewerkt moet worden aan het verhelpen van de nadelen ervan. Dat is in ieder geval wat gesuggereerd wordt als we naar de recente woningbouwgeschiedenis in Nederland, Duitsland en andere West-Europese landen kijken. Daar wordt de afgelopen decennia geworsteld met de sociale problemen in de grootschalige wijken uit de jaren vijftig en zestig, de Plattenbau, new towns of banlieues. Een belangrijke reden voor hun onaantrekkelijkheid is hun eenzijdigheid: het gebrek aan diversiteit in woningtypes, woninggrootte en woonomgeving. Ze hebben het karakter van slaapwijken zonder werkgelegenheid of voorzieningen. Hierin zit een belangrijke les voor de komende bouwopgave.
Progressieve jaren zeventig
Ook in de jaren zeventig was de woningnood ernstig. Destijds bestond er een nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid waarin een vijftiental dorpen werden aangewezen om uit te groeien tot middelgrote steden, de zogenaamde 'groeikernen'. Spijkenisse, Nieuwegein, Purmerend, Hoofddorp, Houten en ook Zoetermeer, Almere en Lelystad zijn hiervan bekende voorbeelden. Zo’n 800.000 woningen werden in de groeikernen gerealiseerd; er wonen bijna 1,5 miljoen mensen. Tegenwoordig kampen veel van deze steden met een slecht imago: ze zouden saai zijn en burgerlijk. Bekend is het gezegde: 'In Almere wil je nog niet dood gevonden worden.' Veel van die negatieve perceptie van de buitenwereld heeft te maken met de grootschaligheid van de slaapwijken die bestaan uit eindeloze zeeën van eengezinswoningen en niets anders te bieden hebben. Toch zijn ze niet zo bedacht: in de jaren zeventig werd er met veel elan gebouwd aan de groeikernen. Daarbij is het opvallend hoe in korte tijd vele experimenten en vernieuwingen tot stand kwamen. Niet alleen in de woningbouw, maar ook in de zorg, het onderwijs en de maatschappelijke voorzieningen.
Nieuwe woontypologieën
De landelijke overheid stimuleerde bijvoorbeeld de totstandkoming van nieuwe woontypologieën, zoals de ontwikkeling van laagbouw in hoge dichtheid. Locaties werden gereserveerd voor Centraal Wonen-projecten, waar woongroepen hun woning en omgeving naar eigen zin vormgaven met voorzieningen zoals een tuin, café, speelkamer of logeerkamer. In vrijwel alle groeikernen zien we experimenten met houtskeletbouwwoningen. Landschapsarchitecten verruilden de strakke lijnen van de modernistische plantsoenen voor meer natuurlijke en ecologische groengebieden. De openbare ruimte werd ingericht als woonerf waar de auto te gast was. Uitgebreide netwerken voor fietsers, voetgangers en bussen werden aangelegd. Diversiteit stond in de woningbouw centraal: in het kleine Almere-Haven werden maar liefst zeventig verschillende woningtypes gerealiseerd. Daaronder waren ook de gesubsidieerde HAT-eenheden (studio’s voor kleine huishoudens) en collectieve woonvormen. Betaalbaarheid stond centraal en sommige wijken bestaan uit meer dan 60 procent sociale huurwoningen. Misschien was dat achteraf gezien ook een beetje te veel van het goede. Het streven was dat de groeikernen een zekere stedelijkheid zouden krijgen. Daarom kregen ze een behoorlijke dichtheid. In de vormgeving werd herkenbaarheid en herbergzaamheid nagestreefd. Soms werd het stadsbeeld met grachten en grachtenpanden van historische Nederlandse stadjes op een moderne manier geherinterpreteerd; op andere plekken werd inspiratie geput uit de Amsterdamse School. Overal zien we kleinschalige steegjes met een 'menselijke maat', overbouwingen en poorten.
We hebben zeeën van eengezinswoningen nodig. We hebben vooral andere woningen nodig
In de jaren zeventig ontstond, onder invloed van de Club van Rome, een groot bewustzijn over de bedreiging van het milieu en de noodzaak om de natuur te respecteren en steunen. De groeikernwijken werden daarom ontworpen met een structuur van parken en groene ruimten, die op een natuurlijke manier werden ontworpen. Deze groene structuren vormen nog steeds het 'kapitaal' van de groeikernen. Iets anders dat vaak vergeten wordt is het sociale aspect van de wijken uit deze jaren. Het maatschappelijke streven naar een 'spreiding van kennis, macht en inkomen' kwam tot uiting in de vele collectieve voorzieningen: een rijk aanbod bibliotheken, buurthuizen, jongerencentra en scholen. Deze inspirerende, vernieuwende periode in de groeikernen was helaas van korte duur en is daardoor, zo merk ik, in de vergetelheid geraakt. De economische recessie van de jaren tachtig, het einde van het groeikernenbeleid (en bijbehorende subsidies) betekende dat vele groeikernen aan de bedelstaf raakten en hun ambitieuze doelstellingen moesten bijstellen. Er kwam een sterke nadruk op eengezinswoningen die in groten getale uit de grond gestampt konden worden. Zo werd het enige voordeel dat de onpopulaire groeikernen boden − veel ruimte voor weinig geld − maximaal benut. De olielobby slaagde er bovendien in twijfel te zaaien aan de voorspellingen over de klimaatverandering en de auto kreeg vrij baan. De groeikernen ontwikkelden zich ondanks hun vooruitstrevende OV-systemen tot echte autosteden met stromen forenzen in de ochtend- en avondspits.
Nieuw kantelpunt
Nu staan we opnieuw voor de opgave om de woningnood op te lossen en te bouwen voor toekomstige generaties. Wat valt er dan te leren van de vorige keren dat we diezelfde opgave hadden? Verrassend genoeg zijn er in 2023 veel overeenkomsten met de opgaven in de jaren zeventig. Niet alleen is er de roep om snel en veel te bouwen, ook vraagt het klimaat om de toepassing van nieuwe bouwmaterialen, de veranderende demografie om nieuwe woonvormen en klimaatadaptatie om een andere inrichting van de openbare ruimte. Veel van de experimenten uit het recente verleden zijn vergeten en nooit geëvalueerd. We kennen inmiddels ook de nadelen van de eerdere woningbouwprojecten. Het bouwbeleid uit de jaren tachtig heeft geleid tot veel van hetzelfde: uitgestrekte woonwijk na woonwijk met enorme afstanden die per auto afgelegd worden, waar zelfs voor de kortste ritjes de auto wordt gepakt en de openbare ruimte nauwelijks nog geschikt is voor voetgangers, fietsers of spelende kinderen. De kinderwijken zijn grijze wijken geworden; de speelplaatsen zijn verdrongen door geparkeerde auto’s, nog steeds de heilige koe van de suburbs. Deze wijken zijn ook in sociale zin niet echt duurzaam gebleken, want door de relatief snelle vergrijzing is er een grote druk op de zorg en veel eenzaamheid ontstaan. Dat laatste aspect is een pleidooi voor de (her)introductie van gemeenschappelijke woonvormen, tegen de eenzaamheid en voor sociale verbanden.
Maar wat dan wél?
Wijken of steden die in een korte tijdsperiode worden gebouwd hebben een groot nadeel: in het begin is alles nieuw en aantrekkelijk, maar na enkele decennia zijn alle woningen, kantoren, winkels en scholen allemaal tegelijk oud en aan vernieuwing toe. Dat hebben we gezien bij de wederopbouwwijken, die twintig jaar geleden en masse 'geherstructureerd' moesten worden en dat zullen we ongetwijfeld over dertig jaar zien in de Vinex-wijken. Dat lijkt mij een goede reden om niet meer zulke grootschalige, eenvormige wijken te bouwen. Een groot verschil met de opgave in de twintigste eeuw is de aard van de woningvraag. Die verschilt hemelsbreed van de periode dat de groeikernen volliepen met nieuwe inwoners. Toen was de belangrijkste doelgroep vrij homogeen: die van jonge gezinnen. Die homogeniteit is inmiddels verdwenen, óók in de groeikernen. In 2022 groeide de bevolking grotendeels door immigratie, met 188.500 mensen (CBS). De toekomstige bewoners zullen een bont gezelschap zijn van tijdelijke en permanente migranten, senioren, expats, arbeidsmigranten en studenten. Meer dan de helft van de aanwas bestaat uit vluchtelingen, een voor de toekomst onvoorspelbare geopolitieke factor. Bovendien zal de Nederlandse bevolking binnenkort voor maar liefst 20 procent uit alleenstaanden bestaan; dat percentage ligt in de Randstad zelfs op 50 procent (prognose CBS en PBL, 2022). In de grote steden zullen dat vooral jongeren zijn, maar in de kleinere steden zoals de groeikernen vooral ouderen (door overlijden van partner of scheiding). De vergrijzing gaat in de groeikernen sneller dan in de grote steden. Veel groeikernen hebben dan ook terecht ingezet op het verdichten van de bestaande wijken met seniorenwoningen, waardoor mensen in hun eigen wijk kunnen blijven wonen tegen een betaalbare prijs en hun woning vrijkomt voor een jong gezin, waardoor de wijk per saldo diverser wordt. We hebben in Nederland 8 miljoen woningen, waarvan 5 miljoen eengezinswoningen; er zijn maar 2,7 miljoen gezinnen met kinderen. Dat betekent dat we geen grote hoeveelheden eengezinswoningen meer nodig hebben. We hebben vooral ándere woningen nodig.
Diversiteit en kleinschaligheid
De opgave is zo ingewikkeld omdat grote transitievraagstukken de afgelopen vijftien jaar zijn blijven liggen waardoor ze nóg urgenter zijn geworden. Het lijstje is inmiddels bekend: de energietransitie, klimaatadaptatie, mobiliteitsaanpassing, voedselzekerheid, natuurinclusieve landbouw, maar ook sociale thema’s als ongelijkheid, migratie of de polarisatie in de samenleving. Samenvattend zijn voor de toekomst vooral diversiteit en kleinschaligheid voor woningbouwprojecten van belang. De tijd van grote nieuwe woonwijken met eengezinswoningen in het weiland is naar mijn mening geweest. Het uitbreiden van groeikernen en andere vergelijkbare middelgrote steden gaat ten koste van de leefbaarheid in de bestaande wijken en van de natuur, landbouw en open ruimte. Natuur en biodiversiteit, de mogelijkheden en beperkingen van de bodem en het watersysteem zullen vanaf nu voorop moeten staan bij al onze beslissingen (Kamerbrief Nationale regie in de ruimtelijke ordening, 2022). In plaats van onbeperkt uitbreiden zou ik dus allereerst willen kijken naar verdichting. Ingewikkelder? Jazeker, maar zo slaan we wel twee vliegen in één klap: meer woningen en verbetering van de bestaande wijken die wel een opknapbeurt kunnen gebruiken. Een acupunctuur van verdichtingsprojecten kan makkelijk tot 10 procent extra woningen leiden, niet alleen door bijbouwen maar ook door splitsing (Archined, 2022). Het verhoogt de kwaliteit van de leefomgeving en de voorzieningen, zorgt voor diversiteit, maakt het mogelijk dat mensen in hun eigen buurt blijven wonen en zorgt tegelijk voor een efficiënter gebruik van bestaande woningruimte. Maar vooral voor een duurzamere en socialere stad met meer mogelijkheden, die aantrekkelijk is voor gezinnen met kinderen. Ook hiervoor schetsten de jaren zeventig een aantrekkelijk perspectief onder de noemer 'een ontspannen samenleving'. We weten allemaal dat onze bouwcultuur niet is ingericht op deze opgave, maar nog steeds het makkelijkst en snelst bouwt in grootschalige stromen. Waar we nu voor staan, klinkt als een tegenstrijdig project: hoe maak je een groot project voor kleinschalige verdichting, voor een acupunctuur op precies de juiste plekken? Dat vergt een andere mentaliteit, andere werkwijzen, andere rekenmodellen, een andere bouwcultuur; het vergt een actieve rol en visie van de overheden; het vergt dat ook andere partijen worden toegelaten tot de bouw, zoals woningcorporaties en wooncoöperaties; ten slotte vergt het niet zozeer meer, maar wel andersoortige woningen. Dat is de echte opgave.