Wonen met zorg: de nood is hoog
Zoveel ouderen, zoveel woonwensen. Stel, als je je hele leven hebt gewoond op plekken die je zelf uitzocht en op een manier die je fijn vond, dan verandert dat niet ineens als je 80 bent. Maar: als je 80 bent, heb je misschien wel dagelijks zorg nodig of kun je niet meer alleen de trap op. Dan kan het ingewikkeld worden om te (blijven) wonen op de plek die je zelf hebt uitgezocht. Dit individuele probleem gaat inmiddels over zoveel mensen dat het een maatschappelijk probleem is geworden: hoe zorgen we voor goede huisvesting voor de groeiende groep ouderen? De cijfers die de Rijksoverheid hanteert zijn indrukwekkend: het aantal 65-plussers neemt de komende twintig jaar met 40 procent toe; het aantal 80-plussers verdubbelt zelfs in diezelfde periode. De klassieke bejaardentehuizen, waar ouderen met een eigen bed en een kast soms met meerdere mensen op één kamer woonden, zijn de afgelopen decennia verdwenen. Er zijn woon-zorgcentra (ook wel: verzorgingshuizen) voor in de plaats gekomen: complexen met veelal huurappartementen, waar de bewoners zorg kunnen krijgen, zoals hulp bij het wassen, het aankleden en het huishouden en waar een gezamenlijke activiteitenruimte is. Een flinke verbetering ten opzichte van de oude meerpersoonskamers, maar niet voor iedereen haalbaar. Er zijn namelijk relatief weinig woonzorgcentra met huurprijzen in het laagste segment, die betaalbaar zijn voor mensen met alleen AOW of een klein pensioen. Veel ouderen blijven bovendien liever thuis wonen, met hulp van thuiszorg. Als de (zorg) nood echt hoog is, is het verpleeghuis een optie. Daar betalen bewoners één prijs voor wonen en zorg, die in de meeste verpleeghuizen voor alle portemonnees goed te doen is. Maar veel verpleeghuizen hebben een wachtlijst en mensen mogen er pas naartoe als ze zeer zorgafhankelijk zijn.
Ouderen tussen wal en schip
Veel ouderen dreigen de komende jaren tussen wal en schip te raken. Ze kunnen of willen (nog) niet naar een woon-zorgcentrum maar hun huidige woning is niet meer geschikt − door bijvoorbeeld een trap, te veel kamers of een tuin die om onderhoud vraagt. Of het lukt maar niet om een plek in een verpleeghuis te vinden, met overbelaste mantelzorgers als gevolg. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het kabinet in de woningbouwopgave voor de komende jaren een flink aandeel heeft gereserveerd voor ouderenhuisvesting. Van de 900.000 woningen die het kabinet er tot en met 2030 bij wil hebben, is bijna een derde deel (290.000) bedoeld voor ouderen. Zo’n 40 procent daarvan wordt specifiek gebouwd met het oog op de combinatie van wonen en zorg. Dit zijn geclusterde woningen of verpleegzorgplekken. De overige 60 procent zijn zogeheten nultredenwoningen. Die laatste zijn bedoeld voor ouderen die nog grotendeels zelfstandig zijn. Voor hen is het een vooruitgang in comfort om te verhuizen naar een woning zonder trap. Voor andere woningzoekenden is het bovendien een uitkomst dat er door deze verhuizing ook weer een woning vrijkomt.
Knarrenhof tot zorgzame buurt
Op verscheidene plekken in Nederland zijn al prachtige voorbeelden te zien van oplossingen die het midden houden tussen volledig zelfstandig wonen en een verzorgingshuis. Die dragen niet alleen bij aan minder woningnood onder ouderen. Ze zorgen door de informele hulp ook voor verlichting in de zorgsector, die met een zwaar personeelsgebrek kampt. Zo is er het concept van de Knarrenhof, waarvan de eerste in 2018 werd opgeleverd in Zwolle: nieuw- of verbouw naar het voorbeeld van de aloude hofjes. De bewoners hebben een gezamenlijke ruimte, verlenen onderling geen zorg, maar houden wel een oogje in het zeil en steken regelmatig de helpende hand uit, bijvoorbeeld voor een boodschap of een autoritje. Nederland kent inmiddels verscheidene Knarrenhofjes en tientallen nieuwe zijn in voorbereiding. Meestal zijn de bewoners jonge senioren, maar er zijn ook ‘meergeneratiehofjes’.
Er zijn relatief weinig woon-zorgcentra met huurprijzen in het laagste segment
Gemeenschap neemt zelf initiatief
Ook het fenomeen ‘zorgzame buurt’ of ‘zorgzame gemeenschap’ is in opkomst. Daarin wonen gemêleerde groepen van jong en oud, ouderen met en zonder zorgvraag, praktisch en theoretisch opgeleiden door elkaar heen. Zij maken afspraken over hoe ze onderling naar elkaar omzien, bijvoorbeeld onder coördinatie van een buurt- of zorgcoöperatie. In de in het voorjaar van 2023 verschenen bundel Zorgzame buurten (samengesteld door Vilans, Movisie en Nederland Zorgt Voor Elkaar) staan vijftien inspirerende voorbeelden. Van de ‘moatwerkers’ in het Drentse Hollandsche Veld tot Zorgvrijstaat Rotterdam-West. Deze initiatieven zijn grotendeels los van elkaar ontstaan, maar hebben als rode draad dat de gemeenschap zelf het initiatief heeft genomen. De tweede rode draad is minder fraai: zorgzame buurten lopen vrijwel altijd aan tegen financiële hindernissen, omdat het zorgsysteem niet is ingericht op samenwerking met groepen burgers. De ondertitel van de bundel is wat dat betreft veelzeggend: Inspirerende initiatieven die het systeem trotseren. Auteurs Marcel Canoy, Marcel Ham en Jan Smelik pleiten voor veel intensievere samenwerking tussen de domeinen zorg, welzijn en wonen. Is het niet uit menselijk oogpunt, dan wel vanwege de financiën; er zijn verscheidene voorbeelden van zorgzame buurten die een opname in een verpleeghuis hebben weten te voorkomen. Zelfs met intensieve (professionele) zorg aan huis vallen de totale zorgkosten in de laatste zes maanden die kwetsbare ouderen thuis wonen, lager uit dan de kosten van een halfjaar verpleeghuiszorg, berekende Zorginstituut Nederland in de ZorgCijfers Monitor van 2019.
Ouderenhuisvesting kwam en ging
Met de opkomst van de ‘zorgzame buurt’ gaan we in feite een heel eind terug in de tijd. Lange tijd was er in Nederland simpelweg geen huisvesting specifiek voor ouderen. De familie en de buurt zorgden voor mensen in hun laatste levensjaren. De laatmiddeleeuwse hofjes boden plaats aan slechts enkelen, meestal vrouwen. In de zestiende eeuw kwamen er ‘oudemannenhuizen’ en ‘oudevrouwenhuizen’, waar ouderen bij elkaar in grote slaapzalen lagen en een beetje zorg kregen. Zorg voor ouderen en andere hulpbehoevenden was eeuwenlang een vorm van kerkelijke liefdadigheid. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er ouderdomshuisvesting van overheidswege, nog altijd in de vorm van grote slaapzalen. Na een bloeiperiode van de ouderenhuisvesting, die mettertijd steeds luxer werd, is er sinds 2015 juist een stevige afkalving van de overheidsvoorzieningen te zien. In dat jaar werd de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingevoerd, waarmee gemeenten meer verantwoordelijkheid kregen voor zorg en hulp aan ouderen en wel met een fors verlaagd budget. Daardoor zijn de meeste klassieke verzorgingshuizen de laatste jaren verdwenen om plaats te maken voor de eerdergenoemde woon-zorgcentra.
Weinig investeringen in een alternatief
In veel landen spelen vergelijkbare problemen, blijkt uit het rapport Houdbare ouderenzorg. Ervaringen en lessen uit andere landen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) uit 2021.De onderzoekers keken naar de ouderenzorg in Japan, Denemarken, Duitsland, Engeland en Nederland, en zagen dat de overheid in alle vijf landen de afgelopen jaren ouderen heeft gestimuleerd om langer thuis te blijven wonen. In bijvoorbeeld Denemarken is dat beleid met een vooruitziende blik ingevoerd: tegelijk met de afbouw van verpleeg- en verzorgingshuizen is flink geïnvesteerd in het uitbreiden van de thuiszorg. Duitsland zette juist in op meer, deels vergoede mantelzorg. Ook in Japan zijn het vooral de mantelzorgers die ervoor zorgen dat ouderen langer thuis kunnen wonen. In Nederland worden ouderen ook gestimuleerd om langer thuis te wonen. Hier is echter niet geïnvesteerd in meer thuiszorg of mantelzorg, met het huidige gat tussen ‘thuis’ en ‘verpleeghuis’ als gevolg. De Nederlandse overheid wil een inhaalslag maken door in te zetten op een combinatie van formele en informele zorg. Die informele zorg hoeft dan niet per se van familie of de partner te komen. Ook de buren (in clusterwoningen) en wijk- of dorpsgenoten (via een coöperatie) kunnen het werk van zorgprofessionals aanvullen.
Financiering van clusterwoningen lastig
De bouwopdracht die het Rijk zichzelf heeft gesteld – 290.000 nieuwe ouderenwoningen tot en met 2030 – moet die combinatie van formele en informele hulp beter mogelijk maken. Maar net als de burgerinitiatieven voor informele zorg, is ook de bouwopdracht bepaald geen inkoppertje. Ontwikkelaars en bouwers lopen bij nieuwbouwprojecten aan tegen stikstofproblematiek, een gebrek aan geschikte locaties en trage vergunningsprocessen. Van alle woningbouwplannen die er liggen bij gemeenten, is slechts 35 procent ‘hard’, berekende het Economisch Instituut voor de Bouw in het voorjaar van 2023. De overige plannen verkeren nog in een voorbereidende fase. Ook de krapte op de arbeidsmarkt maakt het lastig om vaart te maken met nieuwbouw. Bij clusterwoningen lopen ontwikkelaars daarnaast tegen een specifiek probleem aan. De gezamenlijke ruimten, die deze woningen heel populair maakt, zijn financieel een lastig verhaal: de investerings- en exploitatiekosten zijn moeilijk in de huur- of koopprijs te verrekenen, zeker als het gaat om woonvormen voor ouderen met een laag of middeninkomen. Om die drempel te slechten, heeft het kabinet de Stimuleringsregeling ontmoetingsruimte in ouderenhuisvesting in het leven geroepen. In de eerste tien maanden van 2023 kon daar subsidie worden aangevraagd door onder meer woningcorporaties en zorginstellingen. Onderzoeksbureau KPMG onderzocht in 2022 in opdracht van de overheid het financieringsprobleem van geclusterde zorgwoningen met ontmoetingsruimte. Het bureau pleit voor wooncomplexen met een mix van lage huur, middenhuur en hoge huur. Daardoor stijgen de gemiddelde huuropbrengsten en kunnen gezamenlijke ruimten toch worden gefinancierd.
Gaat het lukken?
Lukt het überhaupt om tot en met 2030 290.000 nieuwe ouderenwoningen te realiseren waar ook zorg kan worden verleend? De demissionaire ministers Hugo de Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) en Conny Helder (Langdurige Zorg en Sport) hebben de afgelopen jaren diverse middelen ingezet om dat voor elkaar te krijgen. In 2020 richtten de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), woningcorporatiekoepel Aedes, zorgkoepel ActiZ, Zorgverzekeraars Nederland en de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen de Taskforce Wonen en Zorg op. Die moest gemeenten, woningcorporaties en zorgorganisaties helpen bij een gezamenlijke aanpak van de woon-zorgopgave. De taskforce werd in februari 2023 opgeheven. Voorzitter Hans Adriani toonde zich bij die gelegenheid realistisch: de 900.000 nieuwe woningen tot en met 2030 zijn nog lang niet in zicht en daarmee de 290.000 woon-zorgwoningen ook niet. De taskforce werd daarom opgevolgd door het Aanjaagteam Wonen Welzijn Zorg voor Ouderen, met een vergelijkbare opdracht.
Regio's in actie voor versnelling
Het aanjaagteam staat voor de bijna onmogelijke opdracht om de woon-zorgopgave nog voor 2030 te halen. Provincies en gemeenten moeten de cijfers uit de landelijke woondeals vertalen naar aantallen ouderenwoningen die per gemeente moeten worden gebouwd. Minister De Jonge sloot die deals in 2022 en 2023 met allerlei betrokken partijen in 35 regio’s, met het oog op de grote (algemene) woningbouwopgave waar Nederland tot 2030 voor staat. Een deel van de woondealregio’s is al goed op streek met de vertaling naar aantal ouderenwoningen per gemeente. In een derde van de regio’s zijn vergevorderde afspraken gemaakt met alle betrokken partijen, concludeerden de ministers kort voor de zomer van 2023 in een brief aan de Tweede Kamer. Een derde zit in de middenmoot en een derde moet nog beginnen aan afspraken over ouderenhuisvesting. Een ‘actietafel ouderenhuisvesting’ voor iedere woondealregio moet zorgen voor versnelling. Op sommige plaatsen is nu al te zien hoe de woon-zorgopgave op een slimme manier wordt opgelost: in combinatie met andere opgaven zoals klimaatadaptatie, energietransitie, meer studentenhuisvesting en meer sociale cohesie. Dat geldt bijvoorbeeld voor De Leyhof in Den Haag (zie kader). Ouderenhuisvesting is hier niet gezien als een enkelvoudig probleem dat vraagt om intensieve samenwerking tussen overheden en wonen-, zorg- en welzijnspartijen, maar als een prachtige kans om aan meerdere transities tegelijk bij te dragen. Hoe breder je kijkt, hoe ingewikkelder het wordt. Maar ook: hoe mooier het resultaat kan zijn.