Verbreed de focus van woningen naar gezonde leefomgevingen
Het SCP volgt, verklaart en verkent hoe het sociaal en cultureel gezien met de inwoners van Nederland gaat. Dit gebeurt onder meer door onderzoek naar hun leefsituatie en kwaliteit van leven, de gevolgen van beleidsplannen en feitelijk beleid voor mens en maatschappij, en toekomstverkenningen naar hoe Nederland zich in sociaal en cultureel opzicht ontwikkelt. Wat vinden mensen eigenlijk belangrijk als het gaat om hun leefomgeving?
Inrichting van de leefomgeving
Van Oudenhoven: ‘We zien dat de inrichting van de leefomgeving voor veel Nederlanders nog een abstract onderwerp is. Mensen brengen het al snel terug tot wonen, een onderwerp dat voor velen een grote bron van zorg vormt. Want zijn er voor hun kinderen en kleinkinderen wel voldoende woningen beschikbaar? Mensen vinden het lastig om dit complexe onderwerp zelf te adresseren. Ze kijken nadrukkelijk naar de overheid om de juiste keuzes te maken en verwachten dat daarbij wordt geluisterd naar hun wensen. Op dit moment zijn mensen er niet van overtuigd dat de overheid rechtvaardig omgaat met de inrichting van de leefomgeving. Voor ons als SCP is dit een steeds belangrijker onderwerp. De leefomgeving hangt namelijk samen met kwaliteit van leven, met beschikbaarheid van zorg en met structurele ongelijkheid. Kortom: hoe het met mensen gaat.’
Agricola: ‘De woningnood is groot. Het gaat al snel over aantallen, over het bouwen van 900.000 woningen. Ik vind dat je vooral moet kijken naar voor wie je bouwt en waar, met oog voor de lange termijn. Zijn we hier over 50 jaar ook nog blij mee? Goed om te horen dat het SCP alle facetten onderzoekt. De kennis die zo wordt opgedaan helpt om ons meer te richten op het maken van goede leefomgevingen, waarvan de woningen een belangrijk deel uitmaken.
Structurele ongelijkheid. Is dat iets wat in bepaalde regio's meer speelt dan in andere?
Van Oudenhoven: ‘Vaak wordt gedacht dat er een kloof is tussen stad en platteland, maar daar vinden wij geen bewijs voor. Overal in Nederland zijn mensen die niet mee kunnen komen. Vooral bij die mensen zien we een gevoel van maatschappelijk onbehagen. Dat kom je door het hele land tegen, ook in steden. Wat je wel ziet, is een plaatsgebonden sentiment dat ze in “Den Haag” niet goed weten wat er in de periferie gebeurt. Ook plannen voor de leefomgeving worden in Den Haag soms gemaakt zonder gedegen kennis over de provinciale leefomgeving.’
Agricola: ‘Ik herken de afstand tussen beleid en wat mensen er in hun buurt of wijk aan hebben. In gebiedsontwikkelingen is lokale kennis onmisbaar. Bij gebiedsontwikkelingen verdiepen wij ons daarom goed in de vraag: waar zijn we eigenlijk? De vraag, behoefte en opgave verschillen per gebied. De kunst is om die informatie bij zo veel mogelijk mensen en partijen op te halen en te vertalen in het juiste ontwerp. Dat vergt tijd en aandacht. Bij het middenhuurproject De Mix in Utrecht Overvecht tekenden we extra woningen in op een groot binnenterrein, dat er naar ons idee nogal ongebruikt bij lag. Dat viel verkeerd bij de bewoners. Juist het binnenterrein bleek belangrijk voor de omgeving, als ontmoetingsplek. Daarom hebben we het plein samen met de bewoners opnieuw ingericht. Als gebiedsontwikkelaar voel je de plicht om je te verdiepen in de historie, de aard en het gebruik van een plek. Dat is de basis voor een kwalitatief plan.’
Kan de leefomgeving een rol spelen bij het verkleinen van structurele ongelijkheid?
Van Oudenhoven: ‘Zeker. Structurele ongelijkheid gaat niet alleen over hoeveel geld mensen in hun portemonnee hebben. Het gaat ook over sociaal kapitaal ofwel je sociale netwerk, en over persoonlijk kapitaal, dat wil zeggen je gezondheid en je uiterlijk. En er is ook nog je cultureel kapitaal; waar je bij past. Wonen heeft op meerdere van deze facetten een sterke invloed. De kwaliteit van je woning heeft impact op je gezondheid, de nabijheid van voorzieningen en ontmoetingsplaatsen op je sociale netwerk. Als mensen elkaar ontmoeten, kunnen ze elkaar op weg helpen. Dus als je een leefomgeving bouwt, stapel je – als je het goed doet – niet alleen stenen. Je legt ook het sociale cement.’
Agricola: ‘Wonen is onderdeel van een sociale structuur en het publieke domein. Interactie kun je niet afdwingen, maar wel mogelijk maken. Het voormalig burgerweeshuis in Amsterdam (de plek waar dit gesprek heeft plaatsgevonden, red.), dat nu dienstdoet als BPD’s hoofdkantoor, vormt een mooi voorbeeld. De ruime binnenstraat leent zich heel goed voor ontmoeting. Het idee van de architect én opdrachtgever was dat kinderen elkaar tijdens het spelen zouden tegenkomen en van elkaar konden leren. Een geweldige ambitie. Waar het mij om gaat is dat je je als opdrachtgever tot op het laatst blijft inzetten voor meer spontane, informele ontmoetingen.’
Als de nadruk ligt op het snel uit de grond stampen van woningen, is daar dan wel het goede denkproces aan vooraf gegaan?
Staat het creëren van ontmoetingen niet haaks op de trend van globalisering en individualisering?
Van Oudenhoven: ‘Onze onderzoeken leveren daarvoor geen bewijs. Dat mensen openstaan voor ontmoetingen met buurtgenoten is gerelateerd aan waarden als solidariteit en saamhorigheid. Die waarden worden door iedereen als belangrijk ervaren. Tegelijkertijd zijn we een westers land waarin we eraan gewend zijn geraakt onafhankelijk van onze omgeving te leven. De overheid wil in toenemende mate dat mensen elkaar helpen. Dat zorg en ondersteuning vanuit het sociale netwerk komen. Dat vraagt om een cultuurverandering. Je moet er dus goed over nadenken hoe je dat tot stand wilt brengen. De inrichting van de leefomgeving kan daar een rol bij spelen.’
Agricola: ‘Sociale interactie bevorderen vind ik een interessante uitdaging. Steeds meer mensen wonen alleen, dat is echt anders dan vroeger. Grotendeels komt dat door vergrijzing, maar je ziet ook in andere levensfasen veel meer mensen op zichzelf wonen omdat ze geen partner hebben of überhaupt niet denken in termen van huisje-boompje-beestje. Natuurlijk wordt er nog volop ontwikkeld in klassieke woningtypes: voor de starter, voor gezinnen en voor de senior met of zonder zorgbehoefte. Tegelijk richten we ons als gebiedsontwikkelaar op de tussengroep die alleen woont maar daarnaast ook op zoek is naar nieuwe vormen van collectiviteit. Daar kunnen we de woningtypes op aanpassen, bijvoorbeeld door zelfstandige ouderenwoningen te voorzien van gedeelde keukens of andere voorzieningen. Zo ga je zorgvuldig om met de ruimte en win je er collectiviteit mee terug.
Versnellen en op grote schaal bouwen. Hoe kijken jullie hiernaar?
Van Oudenhoven: ‘Als de nadruk ligt op het snel uit de grond stampen van woningen, is daar dan wel het goede denkproces aan voorafgegaan? De vraag stellen, is hem beantwoorden.’
Agricola: ‘Het zou waardevol zijn als het SCP vanuit het sociaal-maatschappelijk domein concrete handreikingen kan doen op basis waarvan wij, bijvoorbeeld samen met gemeenten, nog beter de afweging kunnen maken welk type wijken er op welke plekken moeten komen. We kunnen als sector dan meer diepgang aanbrengen en robuustere keuzes maken richting de toekomst. Dus niet alleen vanuit de gedachte “hier is ruimte, dus hier gaan we bouwen”, maar tegelijk ook andere ruimtelijke opgaven in ogenschouw nemen, zoals vervoersarmoede. Grote groepen mensen hebben in hun directe omgeving geen toegang tot het openbaar vervoer, zeker niet in de periferie waar geen bussen meer rijden. Terwijl mobiliteit een belangrijke factor is voor mensen om zich te kunnen ontplooien. Zonder vervoersmiddelen kom je niet naar je opleiding, of naar je werk. Ga je een woonwijk ontwikkelen, dan moet je ook zorgen dat het gebied goed bereikbaar is.’
Van Oudenhoven: ‘Neem daarom economische, ecologische en sociaal-maatschappelijke afwegingen in één pakket mee in de plannen. Vlieg al die grote maatschappelijke uitdagingen aan vanuit het perspectief van brede welvaart, dus niet alleen vanuit het woningtekort maar álles wat mensen van waarde vinden. Op die manier wordt voorkomen dat er wordt gebouwd maar dat er later weer allemaal nieuwe problemen moeten worden opgelost.’
De energietransitie, de landbouwtransitie, het klimaat, de woningnood; hoe kunnen we al deze opgaven tegelijk aanpakken? Is het realistisch?
Agricola: ‘Het kan alleen als we – ondanks de acute problemen – echt op de lange termijn durven te denken en de essentie van ruimtelijke ordening serieus nemen, zoals Ruimte voor de Rivier (een Nederlandse Planologische kernbeslissing met als doel het tegengaan van overstromingen van de grote rivieren, red.). Hier werd op grote schaal nagedacht over de waterproblematiek, en werden keuzes gemaakt, niet alleen technisch maar ook sociaaleconomisch.
Welke partijen moeten het juiste zetje krijgen om ervoor te zorgen dat dit ook gaat gebeuren?
Agricola: ‘Het is nodig dat overheid en markt – zoals ze al decennialang doen – gezamenlijk optrekken als het gaat om ruimtelijke ordening, en de woningontwikkeling in het bijzonder. Het samenspel tussen overheid en markt bepaalt het succes van de inrichting van Nederland. Inmiddels is wel duidelijk dat de markt een overheid nodig heeft die weet wat ze wil. Dus we hopen op duidelijke kaders voor de langere termijn, waarop wij als gebiedsontwikkelaar kunnen acteren. Denk jij, Karin, dat we die tegemoet kunnen zien?’
Van Oudenhoven: ‘Het (demissionaire) kabinet was niet geneigd met een langetermijnvisie te komen, ofwel een groot verhaal voor Nederland. Daarnaast is er veel wantrouwen vanuit de burger richting de overheid en ook marktpartijen. Ongeveer 40 procent van de burgers heeft vertrouwen in het kabinet en de Tweede Kamer; het aandeel dat de grote bedrijven vertrouwt ligt rond de 45 procent. Op dit vlak vallen dus nog wel veel meters te maken. Hoopgevend is dat het kabinet voordat het demissionair werd, de inrichting van de leefomgeving gezamenlijk oppakte. Zij baseren zich op scenario’s van het Planbureau voor de Leefomgeving en hebben ook om onze inbreng gevraagd. De regering ziet in dat het om verbinding gaat, dat de grote thema’s vragen om gezamenlijkheid.’
Is dat de sleutel tot succes?
Agricola: ‘Nee, niet alleen. Ik zie dat gemeenten worstelen met capaciteit en kwaliteit. Grote, solide marktpartijen als BPD zouden prima een aantal werkzaamheden voor hun rekening kunnen nemen – bijvoorbeeld bestemmingsplantrajecten en het maken van stedenbouwkundige plannen – maar dit ligt vaak toch gevoelig. Als overheid en marktpartijen zich beter in elkaar gaan verdiepen – in hoe de ander opereert én in de verschillende belangen – dan krijgt de vaak gepropageerde term “samenwerking” pas echt een nieuwe betekenis.’
Van Oudenhoven: ‘In het bedrijfsleven en bij sociale initiatieven zie je over het algemeen minder bureaucratie, regelgeving en verkokering dan bij de overheid. Dat is begrijpelijk en heeft te maken met beheersbaarheid en verantwoordingsdruk vanuit de samenleving. Maar het is lastig wanneer je samenwerkt en slagvaardig dingen wilt oppakken. Mensen met wie je aan tafel zit zijn niet beslissingsbevoegd, of anders zitten er wel regels in de weg. Terwijl de huidige grote opgaven vragen om oplossingen en creativiteit. Het is tijd om kritisch te kijken naar welke regels ons nu echt helpen. Te veel regels en bureaucratie houden ons af van waar het echt om draait en dat is de inhoud. Geef weer ruimte en vertrouwen aan de professionele autonomie van vakmensen. Dan ontstaan er gemakkelijker integrale en duurzame oplossingen.